
Bij zijn afscheid in1982 kreeg de bouwpastoor van de kerk, Pastoor Louis Claessens, van de parochianen, de versiering van het Tabernakel als geschenk. In overleg met het kerkbestuur en de scheidende pastoor kreeg de kunstenaar Eugène Eggen de opdracht een versiering te ontwerpen voor deze kerk.
Eugène Eggen liet zich leiden door het gegeven dat in de vuurgloed het goddelijke aanwezig is: in het Oude Testament in het boek van de Uittocht gaat God het volk voor naar de bevrijding in een vuurkolom. God spreekt ook uit de gloed van het Braambos tot Mozes, waarbij Hij zijn naam noemt: Jahweh, ik ben, die ik ben. Ieder mens wil opgaan naar dat Goddelijke, het is zijn levensweg.
Daarom staat er een klein mensenfiguurtje links beneden in het immens grote vurige geheel. Maar wil de mens tot het Goddelijke komen, dan zal hij de weg van het kruis moeten gaan. Rechts beneden is daarom een kruis aangegeven.
De tabernakeldeuren laten het kleed van de mensheid zien, waarop de Heer zichzelf aan ons geeft (vijf broden en twee vissen). Het kleed van de mensheid is bezoedeld, besmeurd met bloed, maar niet verscheurd.
Het tabernakel wordt gedekt door een tweetal engelen. Deze engelen symboliseren Gods Aanwezigheid in het Tabernakel, zoals twee engelen in het oude Verbond de kist dekten, waarin de Torah, de Wet, werd bewaard.
De versiering dateert uit 1984 en is uitgevoerd in geëtst koper, buxushout en eikenhout.